De droge, hete zomer van 1540

door 8 aug 2018Blog, Het weer1 reactie

Als scholier was mijn droom meteoroloog te worden en mijn bijbel was dan ook Weer of geen weer van J. Buisman die uitlegde hoe je zelf een weerhut kon bouwen en aan de wolken kon aflezen of het ging regenen. Van dat laatste heb ik nog steeds plezier en ook die weerhut heb ik gebouwd – inclusief een zelf in elkaar geknutselde hygrometer, waarvoor ik enkele ontvette, lange blonde haren van Brigitte, het zusje van een schoolkameraad, gebruikte. De hygrometer werkte – tenminste zolang als ik het aandurfde om Brigitte om nieuwe blonde haren te vragen.

Meteoroloog ben ik helaas niet geworden, daarvoor was mijn wiskunde te slecht, maar ik ben nog steeds een liefhebber van het oeuvre van Jan Buisman. Zijn indrukwekkende serie Duizend jaar wind en water in de Lage Landen behandelt het weer van jaar tot jaar. Voor de eeuwen waarin verschijnselen als temperatuur, neerslag en luchtdruk nog niet werden bijgehouden, gebruikt hij andere bronnen, zoals kronieken en rekeningen. Van dit omvangrijke werk (zes dikke delen zijn verschenen, twee volgen nog) heeft hij in 2011 een samenvatting gemaakt: Extreem weer. Een canon van weergaloze winter & zinderende zomers, hagel & hozen, stromen en watersnoden, dat overigens ook zeshonderd bladzijden telt.

Wie dit boek doorzoekt op droge zomers, mag blij zijn in 2018 te leven. Verdorde mais en ondermaatse aardappelen geven geen nog hongersnood en blauwalg in het zwemwater is maatschappelijk gezien een minor problem. Vijf eeuwen geleden zou een zomer als de huidige tot een ramp zonder weerga hebben geleid. Buisman: ‘Droge zomer zijn vanouds gevreesd om tekorten aan water en voedsel en vooral om het brandgevaar.’ En dan somt hij de stadsbranden van 1503 op (p. 109-110). ‘Op 31 juli staat Harderwijk in brand en daarbij komen honderden mensen om het leven. In augustus volgen verwoestende branden in Gorinchem, Zaltbommel en Tiel.’

De zomer van 1540 lijkt op die van 2018. ‘Een van de heetste en droogste van de afgelopen duizend jaar,’ schrijft Buisman. ‘Zeven maanden lang blakert de zon de aarde. Maandenlang lijken hogedrukgebieden domicilie te hebben gekozen boven West-Europa. Analyse van de beschikbare data leert dat er van februari tot en met november 1540 nauwelijks tien keer nuttige regen valt, regen die de planten ten goede komt. De gevolgen zijn rampzalig. Bomen en heggen verdorren en het vee sterft massaal. Rivieren en visvijvers drogen uit. Bij Keulen loopt men droogvoets door de Rijn.’

De gevolgen? Het koren verpietert op de akkers en het vee sterft van honger en dorst. Behalve aan goed drinkwater is er ernstig tekort aan brood, fruit en groenten. De windmolens staken door gebrek aan wind, de watermolens door laagwater. In de volkswijken waar men dicht opeen aan vieze grachten woont, sterven veel mensen aan hittestress, uitdroging, dysenterie, pest en andere kwalen.’ Ondanks hun zonnehoeden worden talloze boeren ziek aan ‘hoofd en hert’ ofwel zonnesteek.
Of we echt van de droge hitte bevrijd zijn, weet ook het KNMI niet. Het kan nog maanden duren, want in 1540 arriveerden ‘de grote regens’ bijvoorbeeld pas in december. We kunnen er wel vanuit gaan dat een ramp als toen ons bespaard zal blijven.

Share This