Jacques Presser in Quimper

door 18 mrt 2017Blog, Jacques Presser0 Reacties

Mijn eerste buitenlandse vakantie was in 1973. Twee jongens en twee meisjes met de trein naar Quimper, want we gingen fietsen langs de zuidkust van Bretagne. De fietsen waren vooruitgestuurd. Ik herinner me van Quimper vooral de camping: de frisse zeewind die er woei, het heldere avondlicht en de twee witte, spitse torens van de kathedraal, die je liggend voor de tent kon zien.

Veel meer heb ik niet van de stad gezien, want de volgende dag trokken we al verder. Maar die wind, dat licht en die torens zitten vooraan in mijn geheugen. Ze meldden zich weer, toen ik laatst in Louter verwachting, de ‘autobiografische schets’ van Jacques Presser, een passage over Quimper las. Historicus Presser (1899-1970) is beroemd geworden door Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, 1940-1945. Na de verschijning ervan begon hij zijn jeugdherinneringen aan de eerste decennia van de twintigste eeuw te noteren.

 

Ook in Louter verwachting is de holocaust aanwezig. Zus Sara leek haar eerste levensmaanden niet te overleven, maar groeide toch op ‘tot een gezonde pittige meid met een heel gaaf karakter. Ze is met haar man en twee zoontjes in Polen vergast.’

Ook over het komische verhaal over ‘ome Bram’ hing deze schaduw. Deze ome Bram, eigenlijk een veel oudere neef, was antiquair. ‘Jarenlang hingen in onze woning bordjes en schotels aan de muur, waar met sacrale eerbied over gesproken werd: dat was nog eens antiek. Een paar van die bordjes plachten me hevig te intrigeren; ze stelden een poppetje in boerendracht voor met daaronder de woorden ‘Quimper Corentin’, welke lettergrepen op de onverwachtste ogenblikken door me heen konden dreinen: Quimper Corentin, Quimper Corentin, niet op z’n Frans, maar op z’n Nederlands uitgesproken.’
Van de magie bleef niets over, toen Presser in 1938 op de markt van de Bretonse stad Quimper, voor de machtige kathedraal St. Corentin, vele tientallen van dergelijke bordjes zag liggen. Hij had trouwens toch al ontdekt ‘dat een aanzienlijk percentage van ome Brams winkelinventaris uit vergelijkbaar bazargoed bestond.’

Toen ik dit verhaal over simpel bedrog las, publiceerde NRC-Handelsblad in maart 2017 in de aanloop van de Tefaf-antiekbeurs in Maastricht een serie over de vernuftige en kapitaalintensieve kunstvervalsingsindustrie van tegenwoordig, die van tijd tot tijd onbekend werk van oude meesters laat opduiken. Dit is natuurlijk hogeschoolwerk, waartegen de Bretonse bordjes van ome Bram maar schamel afstaken.
Maar ook hij had de kunstexperts niet hoog zitten. Presser: ‘Nog hoor ik de diepste verachting, waarmee hij in het begin van de oorlog over een Duitse kunstkenner sprak, die in extase had gestaan tegenover een “uniek” beeldje: ‘en daar heb ik in Parijs destijds een dozijn tegelijk van gekocht!’
‘Arme Ome Bram, in zijn fleurige jaren had hij ook nooit kunnen dromen dat hij nog eens in een kamp aan honger of tyfus zou creperen!’

Het wordt tijd, bedacht ik, om na een halve eeuw weer eens naar Quimper te gaan, er de zeewind te voelen, een bordje te kopen, de kathedraal te bezoeken en daar een kaars voor ome Bram op te steken.

Share This